Mensen met hoog inkomen vaker behandeld tegen kanker dan mensen met laag inkomen
Het vermoeden was er al, maar nu staat het ook vast. Nieuw onderzoek van het Integraal Kankercentrum Nederland toont aan dat je positie in de maatschappij van invloed is op de behandeling die je krijgt als kankerpatiënt. "Het is enerzijds schokkend in een land als Nederland, en anderzijds hadden we dit helaas al verwacht."
Patiënten uit lagere inkomensgroepen ondergaan minder vaak een uitgebreide behandeling tegen een tumor dan patiënten met een hoger inkomen. Dat is een van de belangrijkste conclusies uit het nieuwe onderzoek, dat zich richtte op vijf soorten kanker, waaronder prostaatkanker, melanoom en borstkanker. Volgens hoofdonderzoeker Mieke Aarts kan dat allerlei oorzaken hebben.
"Een gedeelte hiervan is te verklaren doordat mensen met een hogere sociaaleconomische status vaker een gezonder BMI hebben en gemiddeld bijvoorbeeld minder roken. Ook hebben zij vaak minder vaak bijkomende aandoeningen en een breder netwerk. Maar desondanks zijn er nog steeds verschillen die niet te verklaren zijn."
Ook zijn er ziekenhuizen die proberen een patiënt zo fit mogelijk de behandeling in te krijgen, zegt Aarts. "We hebben het niet onderzocht, maar mogelijk nemen mensen met een lagere sociaaleconomische status minder vaak deel aan zo'n programma. Ook dat kan allerlei factoren hebben."
Daarnaast is ook de gesproken taal van de arts naar de patiënt van belang, weet huisarts Kristel van Asselt. "Soms zie je dat mensen bijvoorbeeld het verschil niet begrijpen tussen een curatieve behandeling, waar je als het goed is helemaal beter van wordt, en een palliatieve behandeling, waarbij een patiënt uiteindelijk toch zal overlijden. Het is niet altijd makkelijk om in begrijpelijke taal uit te leggen wat de mogelijkheden zijn."
Begrijpelijke taal
Voor Van Asselt zijn de uitkomsten van het onderzoek ook niet verrassend. "We weten dat mensen met lagere inkomens moeilijker toegang hebben tot zorg. Vaak hebben ze ook minder deskundigen (of zelfs artsen) in hun eigen netwerk, en ze vragen minder makkelijk dan hoger opgeleiden om een second opinion."
Het IKNL doet verschillende aanbevelingen aan zowel artsen als patiënten om de negatieve verschillen tegen te gaan. Zo wordt artsen gevraagd om nog meer in te zetten op begrijpelijke taal voor de patiënt. En om duidelijk te maken dat er samen beslist kan worden, in overleg met de oncoloog, maar bijvoorbeeld ook met de huisarts.
Daarover zegt hoofdonderzoeker Aarts: "Je kunt pas iets kiezen als je weet dat er te kiezen valt. Soms wordt daar niet altijd voldoende bij stilgestaan en zeggen patiënten tegen de arts: zegt u het maar. Dat kan een prima keuze zijn. Maar er moet dan nog steeds een gesprek worden gevoerd zodat de arts weet wat belangrijk is voor de patiënt."
Een patiënt kan bijvoorbeeld eerst in gesprek gaan met een huisarts, die kan meedenken welke vragen gesteld worden, zegt Aarts. "Op die manier kan worden gekeken wat voor de patiënt de beste behandelmethode is. Maar dan moet je er als patiënt wel van op de hoogte zijn dat je dit kunt doen met je huisarts. Er valt vaak te kiezen, en je hoeft dat niet in je eentje te doen."
Persoonsgerichte zorg
Een andere aanbeveling van IKNL is om meer persoonsgerichte zorg te faciliteren. Medisch oncoloog Janneke Walraven van het RadboudUMC zet hier in haar werk al op in.
"Ik vraag hen wat voor baan ze hebben, wat voor opleiding ze gedaan hebben of doen en wat voor sociale achtergrond ze hebben. Moet iemand bijvoorbeeld ver reizen voor intensieve therapie en kan diegene dat misschien moeilijk betalen of moeilijk een beroep doen op naasten?"
"Als dat laatste het geval is, dan koppel ik de patiënt aan een zogeheten casemanager die gaat kijken wat er allemaal wel en niet mogelijk is in die specifieke situatie van de patiënt. Die begeleiders zijn heel waardevol. We hebben ze nu al een flink aantal jaren in het ziekenhuis. Veel ziekenhuizen werken hier inmiddels mee. Zij zitten vaak ook bij de intensere gesprekken (bijvoorbeeld bij het bespreken van CT-scan) en zorgen voor extra begeleiding en een luisterend oor."
Voor Gudule Boland van kenniscentrum gezondheidsverschillen Pharos, dat werkt aan oplossingen voor deze verschillen, is dit onderzoek opnieuw een bevestiging van wat zij al langer ziet. "Of het nu in dit geval met kanker is, of met depressie of COPD: overal zie je dat de sociaaleconomische status van invloed is op het voorkomen van de ziekte en de uitkomsten van de behandeling."
Boland is het ook eens met de aanbeveling om nog meer in te zetten op persoonsgerichte zorg. "De ene patiënt heeft nu eenmaal meer ondersteuning en begeleiding nodig dan de andere. De zorgpaden zijn nog te vaak afgestemd op dezelfde behandeling voor iedereen, maar in de praktijk is het nu eenmaal zo dat dat voor de ene patiënt beter werkt dan de andere. Voor mensen met een lagere sociaaleconomische status kan het zijn dat de huidige systemen minder goed werken."
'Veel te winnen'
Ondanks de aanbevelingen vanuit het onderzoek, dat onderdeel uitmaakt van een drieluik aan onderzoeken over de sociaal-economische verschillen rondom kanker, is het minimaliseren van die verschillen een kwestie van de lange adem, denkt hoofdonderzoeker Aarts.
"Er zijn veel kansen om allerlei kleine stapjes nu al te zetten", zegt ze. "De terugvraagmethode is bijvoorbeeld heel goed: dat je als arts van alles hebt verteld in de behandelkamer en dan aan de patiënt kunt vragen of ze dat in hun eigen woorden kunnen herhalen. Zo zijn er meer kleine stapjes die we nu al kunnen zetten. Maar de echt diepere oorzaken vergen een langere adem."