Mátyás doet onderzoek naar slangengif: 'Gebruiken in medicijnen'
De kans dat je in Nederland door een giftige slang wordt gebeten is niet heel groot. Maar wereldwijd sterven er jaarlijks 150.000 mensen door het gif van een slang. Om dit aantal drastisch te verminderen, doet Mátyás Bittenbinder van Naturalis onderzoek naar slangengif.
Mensen die gebeten worden door slangen kunnen daar ernstig letsel aan overhouden. Zo'n 400.000 slachtoffers lopen jaarlijks blijvend letsel op als spierverlamming, blindheid of een amputatie. Bittenbinder hoopt het aantal slachtoffers te kunnen terugdringen.
"Ik heb onderzocht wat het effect is van slangengif op het menselijk lichaam", zegt hij tegen Editie NL. Door nieuwe methodes te ontwikkelen, konden hij en zijn collega's zien hoe verschillende soorten gif de cellen aanvallen. Zo zijn er giffen die de bloedvatcellen vernietigen, en weer andere die spiercellen nietsontziend afbreken.
"Doordat we door dit onderzoek het slangengif beter kunnen begrijpen, kunnen we het in de toekomst ook gebruiken in medicijnen." Want dierlijk gif wordt veel gebruikt in de medische wereld.
Gif voor medicijnen
Zo wordt het gif van een oceaanspons gebruikt in een zalfje tegen het koortslipvirus en wordt het gif van het gilamonster gebruikt als medicijn tegen diabetes type 2.
Maar ook slangengif wordt al gebruikt, vertelt Pieter Reitsma van VarmX. "Wij ontwikkelen een medicijn voor bloedstolling", zegt hij tegen Editie NL. "Hiervoor hebben we naar een Australische slang gekeken. Het gif van deze slang zorgt ervoor dat het bloed van de prooi stolt."
Mensen die bloedverdunners gebruiken en geopereerd moeten worden, verliezen bij die operatie veel bloed. Een stollingsmiddel kan een uitkomst bieden. "Wij hebben naar het eiwit gekeken dat in het slangengif zit en dat gebruiken wij om een stollingsmiddel mee te maken. We maken het gif na, we gebruiken hiervoor geen echt gif. Maar zonder de slang hadden wij dit medicijn nooit kunnen maken."
Mátyás verdedigt op 30 oktober zijn bevindingen tijdens zijn promotie voor promotor prof. dr. Freek Vonk op de Vrije Universiteit van Amsterdam.