Onverwachte belastingtegenvaller dreigt voor ouders van jonge kinderen
Door het uitstellen van de (bijna) gratis kinderopvang, wordt een belastingvoordeel voor werkende ouders waarschijnlijk ook later afgeschaft. Dat klinkt misschien als een voordeel, maar voor een grote groep is dat het absoluut niet.
Dat blijkt uit stukken die onlangs naar de Tweede Kamer zijn gestuurd.
Kinderopvang later gratis
Oorspronkelijk was het plan om vanaf 2025 de kinderopvang voor iedereen zo goed als gratis te maken. Dat is goed voor de arbeidsparticipatie en we zijn meteen van de kinderopvangtoeslag af. Maar dat plan is zeker twee jaar uitgesteld, omdat het niet haalbaar bleek.
Parallel daaraan zou ook een belastingvoordeel voor werkende ouders gefaseerd worden afgeschaft: de zogenoemde Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK). Die belastingkorting zorgt ervoor dat de minstverdienende ouder minder belasting hoeft te betalen.
Omdat het gratis maken van de kinderopvang en de IACK min of meer hetzelfde doel hebben, de arbeidsparticipatie bevorderen, was het logisch dat het belastingvoordeel zou worden afgeschaft als de kinderopvang gratis zou worden.
Het ene uitgesteld, dan het andere ook
Het plan was om vanaf 2025 de IACK voor nieuwe gevallen helemaal af te schaffen en door een overgangsregeling voor bestaande ouders nog tot 2037 te laten bestaan. De IACK krijg je namelijk alleen met kinderen tot 12 jaar oud, dus in 2037 zouden de laatste kinderen die geboren zijn voor 2025 die leeftijd hebben bereikt.
Een aantal Kamerleden trok aan de bel, omdat uitstel van het gratis maken van de kinderopvang dan ook tot uitstel van de afbouw van de IACK zou moeten leiden. Als dat niet gebeurt betekent dat namelijk dat ouders die een kind krijgen in 2025 of 2026 hun belastingvoordeel mislopen, maar ook de kinderopvang niet gratis krijgen. Wel het zuur, niet het zoet dus.
Het demissionaire kabinet onderkent dat probleem én heeft een aantal alternatieven aangedragen waarover de Kamer een besluit moet nemen. Maar welke keuze er ook wordt gemaakt: bestaande ouders dreigen er lelijk op achteruit te gaan.
Eenvoudige oplossing te ingewikkeld
Ogenschijnlijk is het allemaal heel eenvoudig: schaf het belastingvoordeel twee jaar later af, met bijbehorende overgangsregeling voor bestaande ouders, en alles blijft verder hetzelfde. Het wordt alleen twee jaar vooruit geschoven.
Maar dát gaat sowieso niet lukken, schrijft staatssecretaris Marnix van Rij (Financiën) aan de Tweede Kamer. Twee jaar later is de Belastingdienst namelijk veel te druk met andere zaken, zoals de nieuwe vermogensbelasting.
Andere opties slecht voor bestaande gevallen
De andere opties zijn wat eenvoudiger in te voeren blijkbaar, maar betekenen wel een forse tegenvaller voor bestaande gevallen.
De tweede optie is namelijk om voor alle gevallen, of het kind nu geboren is voor 2027 of erna, stapsgewijs de belastingkorting te verlagen. Voor ouders die hun eerste kindje na die datum krijgen is dat een voordeel, zij hebben immers dan nog jaren een belastingvoordeel, en met het oude plan zouden zij niets krijgen.
Maar voor bestaande ouders betekent die afbouw van de belastingkorting een strop die op kan lopen tot duizenden euro's per jaar. In 2030 gaat het om een bedrag van maximaal zo'n 1000 euro, in 2038 loopt dat zelfs op tot een nadeel van bijna 3000 euro. Zij zouden immers in de oude situatie nog maximaal 12 jaar vol profiteren van de aftrek, en in deze optie wordt dat ieder jaar minder.
Overigens verliezen ouders de korting natuurlijk al eerder als hun jongste kind 12 jaar wordt. Dan stopt de korting altijd.
Andere opties vooral fijn voor schatkist
Optie drie en vier zijn in feite hetzelfde als optie twee, maar de belastingkorting wordt dan nog veel sneller afgebouwd. Voor bestaande ouders betekent dat dat zij al in 2033 of 2035 ruim 3000 euro mislopen.
Voor de staatkas zijn die twee opties dan weer erg aantrekkelijk. Ten opzichte van het oude plan levert dat de schatkist 446 miljoen tot 3,6 miljard euro op.
Kamers aan zet
Omdat het kabinet demissionair is, heeft het gekozen om niet zelf met een voorstel te komen om het bestaande plan aan te passen. Het is daarom aan het parlement om een besluit te nemen, schrijft Van Rij. Als de Kamer nog aanpassingen wil, moeten die voor het einde van dit jaar zijn aangenomen door zowel de Tweede als de Eerste Kamer.