Waarom je jezelf niet 'een beetje autistisch' moet noemen
De een noemt zichzelf ‘ licht autistisch’, de ander duidt z’n eigen drukheid als ‘een tikje ADHD’. Termen uit de psychische gezondheidszorg dringen steeds meer door in mainstream taalgebruik. En dat is niet alleen maar positief, waarschuwen experts.
Waarschijnlijk ken je het verschijnsel wel. In de vriendengroep van Jeroen Stob (26) is het in ieder geval schering en inslag, 'stickertjes plakken' noemt hij het. ‘"Ik ben heel druk en energiek, dus ik ben de ADHD’er. Mijn vriendin houdt heel erg van een net en opgeruimd huis en zegt dan dat ze daar 'een beetje autistisch' in is. Ik zie vrienden die het bij zichzelf doen, maar ook bij anderen. Mij is zelfs al meerdere keren gevraagd of ik me nooit op ADHD heb laten testen. Dat vind ik best bizar. Ten eerste: ik ervaar mijn energieniveau zelf helemaal niet als een probleem. Daarbij: alsof iedereen die druk en energiek is meteen ADHD heeft.”
Rosan van der Zee (24), zelf gediagnosticeerd autisme en een chronische depressie, herkent het. Ze stoort zich eraan hoe nonchalant sommige mensen termen gebruiken die binnen de psychische gezondheidszorg een serieuze lading hebben. “Bijvoorbeeld als mensen zomaar zeggen dat ze bijvoorbeeld ‘depressief’ zijn. Zeker als dan achteraf blijkt dat ze het ‘bij wijze van spreken’ bedoelen. Ik neem die woorden namelijk heel serieus, omdat ik weet hoe heftig het is. Ik maak nu al weleens mee dat mensen mijn diagnose wegwuiven, omdat ze denken dat het bij mij ook wel mee zal vallen. Het is zelfs wel voorgekomen dat ik daardoor niet serieus genomen werd, toen ik daadwerkelijk hulp nodig had.”
Het te pas en te onpas gebruiken van dit soort woorden, zegt ze, breekt de ware betekenis en lading van de termen af.
'Mensen plakken naar hartelust labeltjes op anderen, maar ook op zichzelf'
Psycholoog Lidewy Hendriks, verbonden aan MIND, deelt die zorg. “Dat in de media steeds meer aandacht is voor psychische problemen is heel goed. En dat bepaalde termen daardoor bij het grote publiek meer bekendheid hebben gekregen, is ook toe te juichen. Maar je ziet nu dat sommige van die termen steeds meer in het mainstream taalgebruik worden opgenomen en daar zit ook een keerzijde aan.”
Volgens Hendriks zorgt onzorgvuldig gebruik van woorden als ‘autistisch’, ‘ADHD’ en ‘depressief’ geleidelijk voor een devaluatie van de betreffende termen: ze verliezen hun betekenis. En dat is schadelijk voor mensen die van zo’n diagnose afhankelijk zijn om hulp te krijgen. Ook werkt het stigmatisering en vooroordelen over psychische problemen in de hand. Door bijvoorbeeld een drukke vriend ‘ADHDer’ te noemen of een hele ordelijke collega een ‘autist’, versterk je vooroordelen over mensen met psychische diagnoses en ontstaat er een verkeerd beeld van wat die diagnoses eigenlijk betekenen.
Journaliste Mirthe Berendtsen deed in 2018 een dringende oproep in De Volkskrant om vooral voorzichtig te zijn met anderen psychische diagnoses toeschrijven, serieus of voor de grap: “Als we gedrag zien dat anders is dan wij normaal vinden, dan geven we mensen al snel een stempel, een psychische aandoening. Als je niet begrijpt waarom je ex het heeft uitgemaakt is hij of zij niet meteen bipolair, als je veel selfies neemt ben je niet gelijk narcistisch, als je collega zich moeilijk kan inleven is hij niet direct een psychopaat, als je een nare dag hebt en de hele dag in bed Netflix hebt gekeken ben je niet meteen depressief, als je je ongemakkelijk voelde tijdens een etentje ben je niet gelijk autistisch en je vriend met het supernette huis heeft niet per se een dwangstoornis,” schreef ze in het artikel.
Volgens Berendtsen maakt het veelvuldige gebruik van dit soort termen het stigma voor mensen die daadwerkelijk een diagnose hebben alleen maar groter. “Als die etiketten zo terloops en gemakzuchtig worden gebruikt, ontstaat een cultuur waarin het steeds moeilijker wordt om te praten over psychische problemen.”
Lidewy Hendriks ziet nog een ander probleem. Volgens haar plakken mensen niet alleen naar hartenlust labeltjes op anderen, maar ook op zichzelf. “Ik zie veel gebeuren dat mensen tegen problemen aanlopen in het leven en zich vervolgens zelf het label van een bepaalde psychische diagnose opplakken. Bijvoorbeeld omdat ze in dat label een verklaring zien voor hun problemen. Nu hoeft dat niet per se erg te zijn, maar het komt ook voor dat zo’n label voor iemand zo leidend wordt dat het hun eigen ontwikkeling hindert en het werken aan een mogelijke oplossing voor hun problemen in de weg staat.”
Zeker bij jonge mensen vindt ze dat een risico: “Als je al op jonge leeftijd zegt: ik ben nu eenmaal zo, want ik heb dit. Of ik kan dit nu eenmaal niet, want ik heb dit, dan kan dat heel beperkend zijn. Zeker als het om problemen gaat waar je, met of zonder label, wel degelijk aan kunt werken of waar je in veel gevallen goed mee kunt leren omgaan.”
Wie bepaalt of een diagnose terecht is of niet?
Ook psychosociaal therapeut Debby Versteege ziet regelmatig mensen in haar praktijk met een zelfgestelde psychische diagnose. “Je herkennen in een diagnose kan heel helpend en soms zelfs bevrijdend zijn. Maar ik zie ook mensen die bepaalde labels op zichzelf geplakt hebben, waarvan het ten eerste de vraag is of ze kloppen en ten tweede of die labels hen werkelijk verder helpen. Mensen die op basis van een online vragenlijstje hebben besloten dat ze hoogsensitief zijn en heel veel boosheid en frustratie voelen, omdat ze vinden dat anderen daar niet genoeg rekening mee houden. Of mensen die de ex met wie ze in een moeizame scheiding liggen narcistisch noemen.”
Volgens Versteege kan het verleidelijk zijn om problemen waar je mee worstelt te koppelen aan een label, omdat je daarmee het probleem waar je mee worstelt buiten jezelf plaatst. “Je zegt daarmee in feite: kijk, het ligt niet aan mij.” Ook kan het een gevoel van begrip en erkenning geven, omdat het persoonlijke problemen en ervaringen van een officieel stempel voorziet.”
Mieke van Stigt, socioloog, pedagoog en schrijfster, vindt het belangrijk om ook de andere kant te belichten. Ze schreef al vaker artikelen over dit onderwerp, vanuit het perspectief van iemand die zelf meerdere diagnoses heeft. En zij heeft moeite met het wegzetten van mensen met zelfdiagnoses als ‘labeltjesplakkers’.
“Ja, door de toegenomen bekendheid van psychiatrische problematiek, en de bespreekbaarheid ervan in de media, sijpelen de termen door in het dagelijks spraakgebruik, wat een enorme devaluatie van de termen met zich meebrengt. Hierdoor staan mensen die er echt last van hebben juist in de kou. Maar door steeds weer kritiek te uiten op mensen die zogenaamd met labeltjes strooien en zo wantrouwen aan te wakkeren rondom diagnoses, maken we het als samenleving alleen maar moeilijker voor mensen om uit te komen voor hun diagnoses.”
Ook werpt ze de vraag op: wie bepaalt of een diagnose terecht is of niet? ADHD en autisme worden bijvoorbeeld nog altijd onder-gediagnosticeerd bij vrouwen. Dus zelfs als een diagnose niet ‘officieel’ is, kan die wel degelijk kloppen. Van Stigt: “Veel mensen met psychische stoornissen hebben enorm moeten knokken om serieus genomen te worden. Als we roepen dat al die labeltjes maar onzin zijn, dan wordt het voor hen alleen maar lastiger.”
'Sorry, maar de was graag op kleur sorteren, is wel even wat anders'
Dat mensen zich voortdurend psychische diagnoses en labels toe-eigenen, om meer acceptatie en begrip te krijgen, daar gelooft Van Stigt niet in. “Die suggestie is namelijk gebaseerd op het idee dat psychische diagnoses in onze maatschappij op veel begrip kunnen rekenen. Maar als iemand met meerdere terechte diagnoses kan ik zeggen: dat is niet zo. Zelf merk ik vooral de argwaan, het onbegrip en het stigma. Ik denk dan ook dat het de voordelen van het schermen met een diagnose heel beperkt zijn. Sterker nog: ik ervaar het vooral andersom. Dat je niet eens durft te zeggen dat je een diagnose hebt, omdat mensen liever denken dat je dat als een ‘excuus’ gebruikt dan dat ze beseffen hoe lastig het voor je is. Een diagnose zou een vrijbrief zijn voor iets waar een ander hard voor moet knokken, is de gedachte. Dat degene met die diagnose al een leven lang veel harder knokt, wordt liever niet gezien.”
Voor Odile Matthijsse (30) is dit herkenbaar. “Ik heb mijn leven lang geweten dat ik anders was en daar heb ik veel mee moeten stellen. Ik heb altijd last gehad van zware depressies. Vorig jaar is bij mij ADD en een autismespectrumstoornis gediagnosticeerd. Stoornissen die bij vrouwen nog altijd onder-gediagnosticeerd worden.”
Ondanks haar diagnoses heeft ze het gevoel dat ze nog steeds moet worstelen om serieus genomen te worden. “Aan de ene kant heb je mensen die mijn diagnoses wegwuiven. Dan krijg ik te horen dat ik waarschijnlijk gewoon moeilijk, lui, lichtgeraakt of labiel ben. Aan de andere kant heb je de mensen die het bagatelliseren onder het mom van ‘ach, iedereen is wel een beetje autistisch, ik sorteer ook de was op kleur en mijn man is heeft een heel obsessieve hobby’”. Dat soort reacties doen haar verdriet: “Ik heb door mijn struggles nooit een opleiding kunnen voltooien of een baan kunnen vasthouden, terwijl het aan wilskracht of intelligentie niet ontbrak. Ik heb momenten gekend dat ik van ellende niet meer wilde leven. Sorry, maar de was graag op kleur sorteren, is wel even wat anders.”
Kom je weleens bot uit de hoek? Noem dat dan gewoon bot.
Volgens Mieke van Stigt zouden we er vooral veel mee opschieten als we als samenleving wat meer ruimte en begrip zouden krijgen voor het feit dat iedereen anders is en dat niet iedereen op precies dezelfde manier kan functioneren in de maatschappij: “We zijn een sterk competitieve samenleving, gebaseerd op de gedachte van gelijke kansen. Dat mensen in de praktijk noch gelijk zijn, noch gelijke kansen hebben, strookt niet met dit ideaal en uitingen daarvan worden dan ook fel bestreden. Er vallen steeds meer mensen uit door de enorm hoge druk en het tempo. Dat zijn de mensen die een aangeboren of opgelopen kwetsbaarheid hebben. En de psychische zorg is zo ingericht dat je vaak een diagnose moet stellen voor je hulp kunt krijgen. Dat is problematisch.”
Maar suggereren dat al die labels maar onzin zijn, is volgens haar niet de oplossing: “Sommige mensen hebben jaren moeten worstelen voor ze eindelijk een diagnose kregen. Vaak jaren waarin ze heel erg hun best hebben gedaan zich aan te passen en hun problemen te camoufleren. Soms met een depressie of burn-out als gevolg. Want als er iets is dat mensen met een latere diagnose vaak al van jongs af aan te horen hebben gekregen is het wel dat ze alleen maar aandacht vroegen, moeilijk deden, zich maar wat inbeeldden of altijd maar problemen zagen waar ze niet waren. En dat ze vooral wat flinker moesten zijn en wat vaker moesten lachen.”
Met meer van dat sentiment zijn we volgens Van Stigt dan ook niet geholpen, met meer acceptatie en empathie wel. En die acceptatie en empathie begint met begrip van wat psychische aandoeningen eigenlijk inhouden en waar bepaalde termen eigenlijk voor staan. Over één ding zijn de experts het dan ook roerend eens: het nonchalant gebruiken van termen uit de psychische gezondheidszorg in dagelijks taalgebruik, als grapje of als overdrijving, dat kun je maar beter niet doen.
Lidewy Hendriks: “Hulpverleners en mensen met ervaring in de psychische gezondheidszorg wegen hun woorden vaak op een goudschaaltje. En met een reden. Termen die betrekking hebben op psychische aandoeningen, verschijnselen of problemen zijn voor veel mensen enorm beladen en kun je daarom ook maar het beste zorgvuldig gebruiken. Als iedereen dat soort termen steeds vaker zonder de juiste duiding gaat gebruiken, wordt het des te lastiger om misverstanden en vooroordelen over psychische diagnoses op te helderen. En die misverstanden zijn soms al zo hardnekkig.”
Het deskundige advies luidt dan ook: ben je netjes? Noem jezelf dan gewoon netjes. En kom je weleens wat bot uit de hoek? Noem dat dan gewoon bot. Noem een dipje een dipje en een slechte dag een slechte dag. Zo gaat de lading van waardevolle woorden niet verloren. En het mooie? Mensen weten nog steeds wat je bedoelt.